...altyd nijsgjirrich!

Pestbosje

In deze tijd van Corona of Covid 19 wordt de aandacht ook weer op de pest uit het verleden gericht. Zo komen de pestbosjes ook weer in het nieuws.

Janne van Gilst heeft er een (foto)kunstproject van gemaakt. Deze foto’s waren te zien in Kunsthuis SYB te Beetsterzwaag. Daar waren alleen de bosjes rondom Beetsterzwaag te zien maar zij zal het aantal uitbreiden.
Ook in Oentsjerk is zo’n bosje te vinden. Aan het ruiterpad dat van de Wynzerdyk naar de Rengersweg loopt, staat een groepje bomen waarvan beweerd wordt dat er vee met miltvuur begraven is. Jan van der Zwaag heeft er in 2004 een artikel over geschreven in de Oentsjerkster dorpskrant De Koeketromp. Ook de daarbij behorende (zomer)foto is gemaakt in 2004. Hier volgt nogmaals het artikel.

In Pestboskje
Jan van der Zwaag

Net buiten de bebouwde kom van Oentsjerk, in het land ten noordwesten van de voormalige Herv. Kerk aan de Wynzerdyk, komen we speciaal landschapselement tegen, n.l. een klein pestbosje. Dit bomen-groepje bij het ruiterpad, is vanouds een zogenaamd pestbosje. Hier schijnt in de 18e eeuw vee begraven te zijn dat gestorven is aan veepest of mogelijk ten gevolge van miltvuur. Bewijzen hiervoor heb ik niet kunnen achterhalen. Wel is duidelijk dat dit bosje in de volksmond bekend staat als pestbosje. Tot in de 20tiger jaren van de vorige eeuw kwam hier ook miltvuur onder het vee voor. Begraven van dode dieren was in die tijd heel normaal, maar omdat dit vee betrof met een besmettelijke ziekte golden hiervoor strenge regels. Om besmetting te voorkomen moest het besmette vee op een afgezonderde plek buiten het dorp diep in de grond begraven worden. De begraafplaats moest worden afgescheiden van de ove-rige landerijen en beplant worden met bomen of struiken. Zoals in Oentsjerk destijds ook is gebeurd werd de plek vaak met water rondom afgesloten. De hierdoor ontstane pestbosjes, vaak midden in het land, komen ook nog wel bij meerdere dorpen voor, maar velen zullen als zodanig wel niet meer te herkennen zijn. Het pestbosje aan de Wynzerdyk herinnert ons dus aan een zeer moeilijke tijd en moet dus als bij-zonder landschapselement in stand worden gehouden.

De veepest heeft onder het hoornvee grote schade aangericht gedurende drie perioden, n.l. 1713-1719, 1744-1765 en 1769-1786. Een uitbraak van de runderpest kwam ook nog voor in de 19e eeuw, in 1865-1867, maar deze bleef toen grotendeels buiten de Friese provinciegrens. De grootste veepest epidemie heeft zich voorgedaan in 1745. In de eerste 8 maanden van dat jaar zijn er in geheel Fryslân 64.596 koeien en 44.000 jongere beesten aan de veepest gestorven. Er wordt geschat, dat er in Fryslân in de bewuste periode van 1745 minstens 70% van het aantal koeien vaarzen en hokkelingen is gestorven, 10% is hersteld en 20% gezond is gebleven. De besmetting door de veepest in de 18e eeuw in Friesland heeft het meest om zich heen gegrepen in die gebieden, waar de veedichtheid het grootst was en waar de meeste veehandel werd gedreven, d.w.z. in de weidestreken en sommige delen van de Wouden. In gebieden met een geringe veedichtheid, vooral in de kleibouwstreek, was het besmettingsgevaar minder groot. Ook de gemeente Tytsjerksteradiel ontkwam niet aan deze ramp, want in 1714 stierven 2134 stuks rundvee, in 1744/45 totaal 5476 en in 1769 stierven 2692 van de 4631 aanwezige koeien en rieren. Tijdens de staltijd, dus in de winterperiode, vielen de meeste slachtoffers.

Uiteraard had de veepest in die tijd ook gevolgen voor het inkomen van de boeren en de voedselvoor-ziening. Veel boeren op de zandgronden zijn in die tijd dan ook noodgedwongen overgegaan tot akker-bouw, maar de boeren in de veengebieden waren gedwongen de veehouderij aan te houden. Zij kon-den niet overschakelen op akkerbouw, omdat de aard van de bodem grotendeels ongeschikt was voor akkerbouw. De boeren in de veengebieden streefden dan ook een snelle wederopbouw van de veesta-pel na. Door het gevolg van deze veepest uitbraken was armoe troef onder de bevolking en ook de ver-mogende landheren en de kerken konden maar weinig soelaas bieden. De verschrikkelijke veepest werd door velen gezien als een straf van God en daarom kwam het preventief inenten van runderen ook maar moeilijk op gang. Gelukkig is de runderpest, mede door het inentingsbeleid, in de loop van de 19e eeuw uitgeroeid. Bij varkens komt de ziekte nog wel regelmatig voor. Wel heeft in 1842-1852 een vreselijke longziekte veel slachtoffers onder de koeien geëist, maar deze ramp was verhoudingsgewijs veel minder groot. Ook zijn er tot in de 21e eeuw veel koeien gestorven aan miltvuur, tuberculose (TBC) en aan mond- en klauwzeer (MKZ). Deze laatstgenoemde ziekte stak zelfs in 2001 de kop weer op, grote aantal-len stuks vee moesten toen worden afgemaakt. Veeziekten zullen er wel altijd wel blijven, maar zo erg als het met de veepest in de 18e eeuw is geweest hoopt niemand weer mee te maken.